Afstand, maar niet afstandelijk
We zijn in onbekende wateren terecht gekomen. Steeds meer voelen we ook de diepte en de breedte van die wateren. Wereldwijd heeft het virus ons in zijn greep. De impact van het virus dat als een golf over de wereld waart, is in alle opzichten niet te overzien. Veel mensen zijn bang en maken zich grote zorgen.
Vanuit het pastoraat is er veel vraag naar troost en houvast in deze dagen van grote onzekerheid. We zijn niet erg gewend te leven met zo iets groots dat buiten onze controle valt. We leken misschien vergeten te zijn dat er dingen zijn die ons te boven gaan.
Ook het kerkelijk leven is grotendeels tot stilstand gekomen. Geen vergaderingen, geen gesprekskringen. Bezoekwerk vooral telefonisch. En wat ook erg jammer is: het fysiek bijwonen van kerkdiensten is in ieder geval tot 1 juni niet meer mogelijk. Juist nu we elkaar zo nodig hebben, moeten we afstand nemen. Toch proberen we er voor elkaar te zijn. Inmiddels (26 maart) is ook duidelijk geworden dat we het Paasfeest en het Pinksterfeest niet in de kerk zullen vieren. Dat is buitengewoon pijnlijk.
De deur van de kerk blijft dicht. Vanuit huis kunt u wel de eigen vertrouwde dienst meebeleven. Maar het is toch vreemd om elkaar niet te zien. Alle vanzelfsprekendheid voorbij. Ik zie er, eerlijk gezegd, ook wel tegenop om voor te gaan in een lege kerk. De leegte jaagt schrik aan.
Maar misschien zit daar juist wel de kern. Er hangt, veel meer dan we beseffen, een voortdurende stilte om Jezus. Hij spreekt ook wel, maar veel vaker lijkt hij in zichzelf verzonken. Ook daarin is hij de beelddrager van de hemelse, onzichtbare God. God is stilte, een stem van louter zwijgen. De mens zoekt en vindt niets. Tot zij in de stilte iets vindt dat zij nooit had verwacht.
De ontmoeting tussen Maria van Magdala en Jezus in de graftuin is misschien wel één van de meest ontroerende scènes in de Bijbel. Het verhaal in de graftuin speelt na de dood van Jezus. Er heerst verdriet en verslagenheid. De leerlingen, de mannelijke en vrouwelijke discipelen, zijn radeloos. Nogal abrupt is de beweging rond Jezus lamgelegd. Wat moeten ze doen? Hoe moet het verder? In de tuin worden deze vragen uit hun dodelijke omklemming getild door een indrukwekkende dialoog tussen twee mensen. Zoals in de paradijselijke tuin Adam en Eva heel dichterlijk de aftrap geven voor Gods geschiedenis met mensen. De hele Schrift door is die tuin de droom, de drijfveer van alle zwoegen en trekken. Paradijs, beloofd land.
Maria buigt zich voorover naar het graf, maar hoort achter haar een stem: ‘Waarom huil je, Maria?’ De warmte waarmee de stem klonk, had ze kunnen herkennen. ‘Hij is weg’, zegt ze.
‘Zeg me, waar is hij?’ Ze keert zich om. Ze ziet de Tuinman, haar Vriend en Geliefde. Ze keert zich naar hem toe. We worden gekend van aangezicht tot aangezicht, niets gebeurt meer achter de rug om. Alles is volkomen transparant. ‘Maria’, klinkt het. Gekend bij haar naam, doorgrond tot in haar ziel. En dan de beroemde woorden: noli me tangere, houd me niet langer vast, Maria. Laat me gaan. Je moet het nu, na deze inwijding in de graftuin zelf doen en je kunt het zelf, mijn weg gaan, discipel zijn, leerling.
Vanaf nu wordt Maria naast leerling ook lerares in de spiritualiteit van de navolging, de apostel van de apostelen. Maria vindt innerlijk houvast in Hem die bevrijding uit de verwarring van de wereld mogelijk maakt. Christus, die ons het zicht opende op een nieuwe mensheid en een verloste wereld. ‘Raak me niet meer aan’, zei hij tegen Maria en tegen ons. Ga! Doe! Heb lief!
Ga met God en Hij zal met je zijn,
tot wij weer elkaar ontmoeten,
in zijn naam elkaar begroeten.
Ds. Jolien Nak (bron: Wegwijzer nr 4)