Search
Search Menu

Column

Straatpastoraat

‘Wat kunt u nou als priester over God zeggen tot iemand als ik?’

Dat vroeg een hoer aan pater Jan van Kilsdonk. Deze kwam jarenlang als pastor in Amsterdamse studentensociëteiten en in kroegen langs de Wallen. Mensen van het nachtleven kenden hem. Hij kwam, keek, luisterde; en reageerde als hij werd aangesproken. Een zeer begaafde pastor, door Marie en Alleman gewaardeerd en gerespecteerd.

Eén van de bezoeksters in een rokerig bruin café (een gekleurde charmeuse, zo beschrijft hij haar) vroeg het hem: ‘Wat kunt u nu als priester over God zeggen tot iemand als ik?’ Hij: ‘God hoopt dat je lief bent, heel lief. Want ook al betalen de klanten, ze zoeken enige tederheid.’ Zij: ‘Dat is waar; er zijn ook mannen met een eindeloze behoefte aan innigheid, aan kinderlijke streling, een beetje koestering van alle zachte delen van de ouder wordende huid. ’Het gesprek ging verder. Ik laat het hierbij.

En als men mij vraagt: ‘Jij, Joop, jij als straatpastor in Haarlem, wat doe je dan? Wat zeg je dan? Het zijn toch vooral verslaafden, psychisch gestoorden en ook dakloze mensen die jij ontmoet. Wat zeg jij dan tegen hen?’
Wel, alle mensen en omstandigheden zijn verschillend. Maar mijn houding is dezelfde: eerbied voor deze mens. Eerbied, respect, aandacht voor deze mens. Ook al is zijn of haar gedrag vaak stuitend. Maar: oordeel niet als je niet zelf in zijn of haar schoenen staat. Denk niet: jakkes, wat een onaangepast gedrag, maar eerder: een door mij niet begrepen gedrag. Dus: sta stil bij iemand, zie hem als kostbaar mensenkind. Toon respect. Noem je eigen voornaam en leg je hand op je linkerborst. Laat je hart vollopen met barmhartigheid, met warmhartigheid.
Vraag geen naam. Laat merken dat je aandacht hebt; aandacht, dus geen nieuwsgierigheid.

Ik zeg niets over zijn gebruik van drank of drugs. Die ander kan blijkbaar nu niet zonder. En wat wil ik met mijn commentaar? Het gaat toch niet om mij, maar om die ander. En die ander voelt hooghartigheid en meerwaardigheid snel aan. Wat heeft die ander nodig? Eerst: aandacht en eerbied en tijd. Ook geld? Dat geef ik zelden of nooit. Ik wil die ander namelijk niet tot bedelaar maken.
Tijd voor die andere mens is waardevoller dan geld. En luisterend hoor ik dan veel boosheid, woede, tegen instanties, tegen bureaucratie, tegen hulpverleners, tegen alle lot en noodlot.
Ik hoor verdriet, eenzaamheid, vertwijfeling, wanhoop. Dat neem ik in me op, zonder ondertussen na te denken hoe ik moet reageren. Nee, gewoon er zijn voor deze mens. Deze mens die door velen wordt gezien als lastpost.
(Gebruik alsjeblieft nooit, nooit! het woord junk; want dat betekent afval, oud roest; en dat is een mens nooit! Afgesproken?!)

Praat ik over God? Zelden ongevraagd. Maar ik probeer wel te bedenken dat wellicht God in ons midden is; om dan te geloven dat elk (!) mens kostbaar is in Gods ogen; en dat God hoopt dat ik wat liefde doe.

Ds. Joop P. Bos

(bron: Wegwijzer nr 4 – 2024)